God spreekt in de stilte
De moerbeitoppen ruisten
‘De moerbeitoppen ruisten,’
God ging voorbij;
Nee, niet voorbij, Hij toefde;
Gij wist wat ik behoefde,
En sprak tot mij;
Sprak tot mij in de stille,
De stille nacht;
Gedachten, die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden,
Verdreef Hij zacht.
Hij liet Zijn vrede dalen
Op ziel en zin;
‘k Voelde in Zijn vaderarmen
Mij koestren en beschermen,
En sluimerde in.
De morgen die mij wekte
Begroette ik blij.
Ik had zo zacht geslapen,
En Gij, mijn Schild en Wapen,
Waart nog nabij.
Nicolaas Beets
Het hele jaar gaat het gedicht van Nicolaas Beets al door mijn hoofd, daarom deel ik nu graag wat gedachten naar aanleiding daarvan met u. Beets refereert in prachtige woorden aan het leven van koning David maar ook aan dat van de profeet Elia. Beiden maken moeilijke tijden door waarin de hopeloosheid heel dichtbij is, totdat God in de stilte (doods)angsten verdrijft met nieuwe beloften. Hoopvol leven!
Ik moet ook aan Abram denken. De man die het grootste deel van zijn leven leefde met een onvervulde belofte, met alleen maar het belóófde land en de belóófde zoon. Maar Abram aarzelt niet. Hij wandelt áchter God aan. Nee, dát staat er niet. Wandelde hij dan mét God? Nee, dat staat er óók niet! Hij wandelt vóór God. God durft het aan met Abram: ‘Wandel vóór Mijn aangezicht’ (Gen. 17). Betekent dit dat hij Gods wil al doet, voordat God hem die voorhoudt? Dat hij God vooruit is? Of betekent ‘voor Zijn aangezicht wandelen’ vooral dat hij onder Gods hoede blijft? In elk geval maakt het hem vrijmoedig. Als God Sodom wil verwoesten, zegt hij: ‘Zou U dat wel doen?’
Met het gedicht van Beets onderstreep ik graag dat God met Zijn nabijheid en Zijn woorden angstige en verontrustende gedachten verdrijft, gedachten die kwellen en ontstellen, gedachten die in deze onrustige tijd ook aan ons opgedrongen worden. Daarom vind ik de link in het gedicht naar Psalm 35 ook zo mooi. Het voelt soms of God passief toekijkt, maar we wéten dat er ten diepste geen onverhoorde gebeden bestaan. God luistert naar onze verlangens. Hij reageert op onze nood(kreten) op manieren die ons verstand te boven gaan. Dus mogen we biddend op hem wachten. Dat bedoel ik niet goedkoop. Het feit dat we moeten wachten, mag ons best verdrietig maken. We mogen erom rouwen. Er hoeft echt geen sprake te zijn van geforceerde vrome blijdschap in de zin van dat het goed met ons gaat omdat we op de Heere vertrouwen. Van David leer ik dat hij in zijn verdriet Gods aangezicht zoekt en het uitroept: ‘Heer, hoe lang nog blijft u toezien?’ (Psalm 35:17). En toch vertrouwt hij erop dat de dag komt dat hij God weer kan prijzen.
Daarom zie ik in de levens van Abram, David en Elia ook een link naar ‘volharden in het goede werk’ dat ons opgedragen is en zoals we dat op de EH ervaren. Volharden, juist als de dingen niet ‘vanzelf’ lijken te gaan. Maar wat is dat ‘volharden’ eigenlijk? Iets wat uit jezelf komt? Het nog eens tegen elkaar zeggen: ‘Houd vol’, ‘heb goede moed’, ‘geef niet op’? Als dat het alleen is, zou je er doodop van worden.
‘Volharden’ is een voluit Bijbels woord en een Bijbels begrip dat naadloos verbonden en verweven is met de missie van de EH.
Ons woord ‘volharden’ is een vertaling van het Griekse ‘hupomenein’ dat in het Nieuwe Testament wordt gebruikt. ‘Menein’ betekent ‘blijven’ en ‘hupo’ betekent ‘eronder’. Je kunt dat dus letterlijk vertalen met ‘eronder blijven’, niet weglopen, ook volhouden als de druk groot is, erbij blijven, ook in de context van ingewikkelde omstandigheden. Dat geldt ook als strijd verwijst naar krachten en machten in de hemelse gewesten. We mogen toch ook ronduit zeggen dat het werk van de EH raakt aan geestelijke strijd?
In het Bijbelse taalveld van het Oude Testament is volharding meer een relatiebegrip. Dan ligt er een heel duidelijke verbinding met ‘wachten op God’. Oftewel, je blik meer gericht hebben op God dan op je (verwarrende) omgeving. Niet de omgeving krijgt de nadruk of is zelfs het uitgangspunt, maar de relatie met God heeft prioriteit.
Dat zie je klip en klaar terug bij hoe Jezus het leven vorm geeft en in wat voor Hem prioriteit heeft. Geweldig aansprekend daarin vind ik dat heel bijzondere aspect in de lijdensgeschiedenis als Jezus samen met Zijn discipelen de lofzang (het Hallel) staat te zingen terwijl Gethsemane wacht. Jezus’ volharding in Zijn missie (als ik het zo mag zeggen) zit niet in hoe Hij Zich van binnenuit toespreekt, maar is gebaseerd op zich Gods daden te binnen zingen. Niet: houd er de moed maar in! In de donkerste nacht loopt Hij niet weg, maar blijft Hij eronder. Zijn zingen is geen expressie van wat er van binnen leeft (en natuurlijk kan zingen dat ook zijn!), maar Jezus volhardde, omdat Hij Gods daden te binnen zong. Volharden heeft dus alles te maken met Gods daden te binnen brengen en binnen te zingen. Dat mogen we, nee, dat móéten we ook dagelijks op de EH doen, en in dit jubileumjaar krijgt het juist bijzondere aandacht. Wat is God groot, wat is God goed, wat is God trouw!
Dát is de basis, het uitgangspunt om vervolgens antwoord te geven met onze beschikbaarheid. Om te zeggen: ‘Zie, hier ben ik! Bereid om met alles wat ik van U ontving U te dienen op de plek die ik van U gekregen heb.’ In ons geval is dat vandaag hier: de EH in Amersfoort.
Onze beschikbaarheid voor Gods opdracht krijgt een extra dimensie, omdat deze vorm kan krijgen vanuit de plek waarin we zelf veilig mogen wonen: de tent van God, de schuilplaats bij Hem. Meer dan ooit vraagt het van ons dat we innovatief en creatief zijn in het anticiperen op de verwarrende tijd waarin wij leven om zo een veilige plek te zijn voor de studenten die aan ons zijn toevertrouwd.
Volharding begint bij God. Hij houdt het vol om (jonge) mensen te blijven roepen en zó met hen om te gaan dat zij veilig kunnen wonen, wat er om ons heen ook allemaal gebeurt. Het is de missie van de EH om die plek te zijn: om jongeren hoop te bieden, zodat zij kunnen worden.
In Jeremia 32:36-40 gaat het over Gods trouw en volharding. John Piper schrijft daarover dat Christus onze volharding verwierf. Ik hoop dat we met wat we op de EH doen dát laten zien, om op die manier een unieke plek te zijn voor onze studenten en voor elkaar.
En ja, dan hebben we de stilte nodig waarin God tot ons spreekt, waarin Hij wat ons kwelt en ontstelt verdrijft met Zijn aanwezigheid.
Stilte over alle landen
in deze nacht.
Vouwen wij tezaam de handen
voor deze nacht.
God zal voor ons allen zorgen
tot het dagen van de morgen.
Veilig en bij Hem geborgen
zijn wij vannacht.